Tag archieven: maakbaarheid

Je bent een rund, als je met natuur stunt.

Heckrund Volgens het KNMI ligt de winter al weer 10 dagen achter ons, volgens de kalender duurt het nog 10 dagen voor de lente begint. Hoe dan ook, in de Oostvaardersplassen heersen tot april nog ijzige toestanden. Volgens Staatsbosbeheer is de winter in april voorbij.

Net als vorig jaar, is er commotie rond het aantal dieren dat de winter zal overleven. Een deel van de heckrunderen, konikpaarden en edelherten is al gestorven door voedseltekort. De natuurlijke dood. Een aantal is ziek, zwak en misselijk van de honger en houdt zich op de been tot ze worden afgeschoten. Natuurlijk dood je ze zo. Onnodig lijden moet voorkomen worden.

Vorig jaar kreeg Staatsbosbeheer de kritiek over zich heen dat er te weinig en te laat werd afgeschoten. Of juist dat er werd geschoten. De verenigde dierenartsen vonden dat onnodig lijden voorkomen kon worden door een derde van het Oostvaarder beestenspul
preventief om te leggen. De Dierenbescherming vond dat je de natuur zijn gang moest laten gaan. Daar hoort van de honger sterven ook bij. Andere natuurliefhebbers vonden dat er meer bijgevoerd moest worden.

Dit jaar zal weer een deel van de veestapel het loodje leggen. Nu is er onenigheid over de aantallen. Diverse kranten berichten vandaag dat er
een recordsterfte wordt verwacht. In de berichten wordt een niet met naam genoemde woordvoerder van Staatsbosbeheer geciteerd, die een afschot noemt van 15 tot 25 procent op de 3500 aanwezige dieren. Normaal gesproken, zegt-ie. Dat zijn dus 525 tot 875 dieren, die de barmhartige kogel hebben krijgen.

Staatsbosbeheer gooit er op haar website
een persbericht tegenaan, waarin een recordsterfte wordt tegen gesproken. Wel ligt het percentage afgeschoten dieren hoger. Vorig jaar werd 80 procent van de lijdende dieren een genadeschot. Nu ligt dat al op 96 procent.
Dat moet ook, want na de commotie van vorig jaar zijn de protocollen aangepast en wordt er sneller geschoten. Nu gaan die dieren eraan, waarvan zeker is dat ze de lente niet halen. Tot vorig jaar werd gewacht tot de dieren in hun allerlaatste levensfase waren. Overigens beteken die cijfers dat er altijd nog ruim 290 lijdende dieren zelf aan hun eind moeten zien te komen.

De Oostvaardersplassen is aangewezen om de natuur haar eigen gang te laten gaan. Nu blijkt: je bent een rund als je met natuur stunt. Eén van de ingrepen was het uitzetten van grote grazers. Waarom? Tja, als het gebied aan zichzelf zou zijn overgelaten, zou het binnen de kortste keren dichtgegroeid zijn. De paarden, runderen en herten deden zich tegoed aan het groen en tierden welig. Ten koste van het groen. Zozeer zelfs dat er steeds minder te grazen valt. Met een slecht gevulde buik kom je de winter niet door.
Het ligt in de natuur der mensen om onpasselijk te worden van uitgemergelde natuur. Zet een week lang een vel-over-been kindje op de buis en de donaties stromen binnen om tonnen Brinta naar hongergebieden te sturen.

Uitgemergelde herten, paarden en runderen zijn eveneens een doorn in het oog. Maar hoe je dat voorkomt, daar verschillen de meningen over. Staatsbosbeheer, die eerder zo min mogelijk wilde ingrijpen, moet nu meer dieren uit hun lijden verlossen, om het aantal foto’s van dierenleed te minimaal te houden.
Het mag duidelijk zijn dat er absoluut geen sprake van is, dat de natuur haar eigen gang mag gaan in de Oostvaardersplassen. Daarvoor ligt die natuur teveel binnen het zicht van mensen, die zo hun eigen kijk op de natuur hebben. Voorstanders van afschieten zijn even slechte natuurliefhebbers, als diegenen die er over klagen en willen bijvoeren en beschutte plekken willen aanleggen. Beiden zijn voor ingrijpen in de natuur om de natuur te redden.

In de maakbaarheid van een natuurlijke natuur, is blijkbaar de natuur zelf over het hoofd gezien. Want grote grazers vreten veel. En heb je veel grote grazers, dan is het eten zo op.
Zonder ingrijpen is er onnodig dierenleed, dat is wel zeker. Er zijn wel andere middelen om de problemen aan te pakken. Het aantal dieren verminderen. Gewoon een paar stieren steriliseren en de beesten sterven uiteindelijk alleen nog van ouderdom. Wie dan nog een kadaver tegenkomt op de rustieke natuurwandeling, moet niet gaan blaten. Want wat is mooier dan een natuurlijke dood sterven in een natuurlijke omgeving? Dat is veel mensen niet gegeven.

Je hersens, je gereedschap.

Braintools Gebruik je hersens toch eens, riepen mijn ouders menigmaal, als ik weer een stommiteit had uitgehaald of faalde op school. We hebben het er eigenlijk nooit over gehad, of zij dachten dat ik dan wel iets anders dan mijn hersens gebruikte. De vertwijfelde uitroep betekende in ieder geval, dat mijn ouders er van overtuigd waren dat je met je hersens iets kon doen. De gereedschapskist, die je op je levenspad altijd bij de hand moet hebben.

Nu, jaren later, moet ik zeggen: ik heb veel aan mijn hersens gehad. Kopzorgen, hoofdpijn, kronkels, om maar wat te noemen. Ik heb er mee leren lezen en schrijven en kan nu redelijk vlot een sudoku oplossen. En dat is het dan wel zo’n beetje. Meer kunnen mijn hersens niet aan. Ach, ik formuleer af en toe een antwoord op de grote vragen ‘waarom’ en ’waartoe’, maar ik ben er al aan gewend dat er steevast wordt gereageerd met een ‘jij hebt er niets van begrepen’.

Er verandert dus wel iets. Nooit meer hoor ik dat vermanende ‘gebruik je hersens toch eens’. Een hele vooruitgang, maar van zeer beperkte aard. Ik gebruik ze en toch begrijp ik er blijkbaar niets van.
Dat gaat dit jaar veranderen. Op Edge, the world question centre, buigen wetenschappers, filosofen, kunstenaars, schrijvers, zich elk jaar over een grote vraag. Het bedoeling is dat grote geesten in korte essays antwoord geven op allerlei vragen, in de verwachting dat het tot inzichten leidt, waar we mee vooruit kunnen.
Dit jaar is die vraag: welk wetenschappelijk concept zal ieders cognitieve gereedschapskist verbeteren?

Het grappige is, vind ik, dat de meeste antwoorden neer komen op: we moeten anders denken. Anders naar de wereld kijken, andere (voor)oordelen als uitgangspunt nemen, anders definiëren, anders formuleren. Er komt heel wat ‘anders’ voorbij, maar weinig gereedschap om tot dat ‘anders’ te komen.
Niet dat het daardoor oninteressant wordt op de Edge. Eentje die mij wel aanspreekt is het essay van Douglas Rushkoff. Hij sluit aan bij mijn idee van ‘het menselijk tekort’. Wat we ook denken en doen, het levert veel goeds op en er gaat altijd iets fout. Daar houden we veel te weinig rekening mee. Met als gevolg dat we de onverwachte fout willen repareren en zo vermogens kwijt zijn onze maakbaarheid te perfectioneren. We zouden altijd er vanuit moeten gaan dat we onbedoelde fouten maken.

Douglas Rushkoff zegt iets dergelijks
over technologie. Elke technologie heeft een afwijking. Het veroorzaakt ook zaken die we eigenlijk niet willen. Fraai hedendaags voorbeeld: de iPad. Bedoeld om allerlei media bij te kopen, in plaats van ze zelf te produceren. Als we met de iPad vooral bezig zijn het ding op te tuigen met wat de fabriek er aan toevoegingen bij biedt, zijn we minder bezig met onze eigen creativiteit.
Als we ons niet bewust zijn van de afwijkingen die ons de verkeerde kant opsturen, is technologie eerder een last dan een lust, stelt Rushkoff.

Nu is bewustzijn een stukje gereedschap in de hersenen, die verre van volmaakt is. Dus niet alleen bij technologie, ook bij ons bewustzijn moeten we er vanuit gaan dat het ons vies in de luren kan leggen.

Datamining: verborgen schatten en valkuilen.

Datamining Zoekt en gij zult vinden. Het credo van datamining, het engelse woord voor spitten. Spitten in gegevens en gebeurtenissen. Met als doel er nuttige conclusies uit te trekken. Schatgraven in grote hoeveelheden informatie. Het geeft inzicht in wat er gebeurt. Het kan helpen antwoorden te geven op vragen als: waarom gebeurt iets of wat is er nodig om gebeurtenissen een andere wending te geven. Is datamining het ultieme hulpmiddel voor de maakbaarheid van de wereld?

Tussen 2002 en 2005 zond de NCRV de Amerikaanse
politieserie The District uit. Daarin stuurde hoofdcommissaris Jack Mannion zijn mensen aan met nieuwlichterij: CompStat. Een computerprogramma dat de criminaliteit in Washington in beeld bracht en waarmee Jack Mannion precies wist waar hij zijn korps op af moest sturen. Datamining om criminaliteit aan te pakken.

Het is 2010. Wikileaks stort een immense hoeveelheid data de wereld in: cablegate. Berichten die Amerikaanse diplomatieke diensten opstelden en waar heel de wereld nu in kan graven om daar conclusies uit te trekken. De Amerikaanse overheid had
de conclusie al klaar: die informatie brengt levens in gevaar. Anderen menen dat met de openbaarheid van deze informatie de ware aard van de Amerikaanse diplomatie geduid kan worden.

Nu het met zoekmachines betrekkelijk snel en eenvoudig informatie vergaren is en met uitgekiende software het even betrekkelijk eenvoudig wordt verbanden te leggen, wordt datamining steeds meer een instrument om beleid te ontwikkelen. Stop de data in
een beslissingsboom en de computer schotelt je een aantal oplossingen voor. Hou het gedrag van winkelend publiek bij en een supermarkt weet hoeveel bier het op vrijdag in voorraad moet hebben. Of bekijk de ongevallenstatistieken in de winter en je weet hoe druk het op de spoedhulp gaat worden en welke letsels het meest behandeld zullen worden.

Dat is allemaal heel praktisch en tamelijk onschuldig. De hoeveelheid data is echter zo groot dat het nog een hele kunst is ze ook goed te interpreteren en te gebruiken. Niet alleen moeten de data zelf juist en volledig zijn, de vraag is ook of die interpretaties en dat gebruik net zo neutraal zijn als de koele cijfers op zich. En zelfs als dat allemaal in orde is, wat doe je er dan mee?
Op mijn werk sla ik de manager om zijn oren met groeiende bezoekersaantallen, data over de hoeveelheid en aard van incidenten. Met als doel een kwantitatieve en kwalitatieve bezetting van het personeel te eisen, om de veiligheid van collega’s en cliënten te waarborgen. De manager slaat terug met onderzoekscijfers die aantonen dat veiligheid in veel gevallen vooral een gevoel is en niet op werkelijke onveiligheid berust. Datamining als strategisch middel. Resultaat? Er verandert niets aan de personele bezetting. Of jawel, er wordt bezuinigd op personeel.

In de discussie over het klimaat gaat het er nog bonter aan toe. Data vliegen over en weer om aan te tonen dat de menselijke factor wel of niet relevant is voor de klimaatverandering. Hier moet dus eerst de opinie over de relevantie van data worden uitgevochten. Wie zich het rapport van de
Club van Rome herinnert, weet dat de wereldwijde schok die deze gegevens veroorzaakte wel tot enig besef leidde over een ander rentmeesterschap over de aarde, maar dat we nu nog ver verwijderd zijn van definitief afdoende oplossingen.

Zolang de valkuilen van schatgraverij niet zijn gedicht, mogen we van datamining geen wonderen verwachten. Valkuilen als onvolledige data en software die verbeterd moet worden, zijn wellicht te vermijden door voortschrijdend inzicht en technologie. Maar hoe dicht je de valkuil van de menselijke factor? De factor die zo zijn eigen doelen kent. Die met zijn eigen opvattingen de interpretaties stuurt?

Naast de hoop data, is er nog altijd ook de hoop van de menselijke factor. De hoop dat we uiteindelijk beter van onze eigen data leren. Die hoop moet de
collega’s van Sargasso hebben gedreven om tot het Dutch Open Data Lab te komen. Met zijn allen aan de slag met alle beschikbare data. Alleen al een mooi initiatief om dat je zo de beschikking kan krijgen over middelen om bijvoorbeeld “op humoristische wijze een punt te maken”, schrijft Sargasso.

In de maakbaarheid der dingen, hebben overheden, managers, marketingstrategen en “gewone mensen” één ding met elkaar gemeen: allemaal knutselaars. Knutselen met data om je punt te maken. Eens kijken wie er wint?

Extra leesvoer

Extra leesvoer Vandaag geen eigen stukkie. Wel wat extra leesvoer.

De reden voor het ontbreken van eigen werk is simpel. Het was, na een week vakantie, de eerste werkdag en het was weer goed druk. Dus wil ik nog even wat uitrusten en dat ga ik straks doen bij de uitreiking van de Dutch Bloggies. Dat zal veel minder enerverend zijn dan werken of bloggen. Het is meer ontspannen vermaak.

Voor ik erheen ga, heb ik gewoontegetrouw rondgeneusd op de weblogs die hier in de rechterkolom staan vermeld. Daarbij stuitte ik op een gastlog bij GeenCommentaar, die uitstekend past bij de centrale thematiek van dit weblog.

Het stuk is van de journalist Dimitri Tokmetzis, die een fraai betoog over maakbaarheid houdt. Dus: extra, extra! Lees alles over “
Maakbaarheid is dood, leve maakbaarheid”.
Ben benieuwd wat je ervan vindt.

De interim manager

Interim-managerDe democratie is een bedrijf dat wordt gerund door interim-managers. De een zit er wat langer dan de ander, maar de periode dat een minister-president functioneel leiding geeft, is gemiddeld toch een stuk korter dan die van de directeur van een bedrijf of het hoofd ener school.
De regels van het democratisch bedrijf zijn nu eenmaal zo dat er weinig kans is dat een premier een 25-jarig jubileum zal meemaken.

Toen de democratie zich, na een droevig dieptepunt, in 1945 heroprichtte, hebben 15 premiers leiding gegeven aan de democratie. Ruud Lubbers heeft dat, met bijna 12 jaar, het langst volghouden. Willem Drees scoorde zo'n 10, 5 jaren. De rest zat er beduidend korter. Balkenende, nu bijna 6 jaar aan het managen, doet vreselijk zijn best, maar heeft de 8 jaar van Wim Kok nog niet in zicht. Zeven premiers hebben niet langer dan 2 jaar gefunctioneerd.

In de laatste 62,5 jaar hebben christelijke premiers 62 procent van de tijd de toko gerund. De socialistische managers mochten slechts 12,5 procent van die tijd het bedrijf leiden en de liberalen tellen eigenlijk niet mee (1 procent van de tijd).
Ziet iemand het verband tussen deze cijfers en het huidige bedrijfsresultaat?

Interim-managers dus. Meer zijn de mp's niet. Presteren ze evengoed als de interim-managers in het bedrijfsleven?
Kijkend naar een onderzoekje van het Nyenrode Instituut, zie je
opvallende overeenkomsten. De meeste (87 procent) interims menen geslaagde presaties geleverd te hebben, Hun opdrachtgevers denken daar iets anders over: 57 procent vindt dat de interim-manager het werk goed heeft gedaan.
Dat lijkt een beetje op het democratisch bedrijf. Balkenende vindt dat-ie het best goed doet. Zijn opdrachtgever, wij dus, hebben daar op dit moment een
stuk minder vertrouwen in.

Lees je het bericht van Nyenrode er verder op na, dan wordt duidelijk waar dat aan kan liggen: “Het beeld dat interim-managers van hun werk hebben, verschilt van dat van de opdrachtgevers”.
Die indruk had ik ook al. Mooi voorbeeldje is natuurlijk onze privacy. Die willen wij, de opdrachtgevers, graag in alle vrijheid beleven. De interim-manager en zijn team bedreigen echter met een scala aan maatregelen echter onze privacy.
Ander voorbeeldje: de kinderopvang is een succes. Toch gaat nu het mes er in.

Een hoogleraar van Nyenrode denkt dat het succes van interim-managers ook wordt beperkt, omdat de opdrachtgevers teveel denken in termen van stabiliteit, controle en maakbaarheid.
Nou, dat heeft de huidige interim goed begrepen. Zijn beleid is op niets anders gericht. Waarom de opdrachtgevers dan toch weinig vertrouwen hebben is een raadsel. Wil de burger dan geen stabiliteit, conrole en maakbaarheid?
Of zit er een verschil in wat de interim-manager zegt na te streven en de behaalde resultaten?
U mag het zeggen.

Twee jaar!

weblog twee jaarVandaag een klein feestje hier. Codes, keuzes en maakbaarheid bestaat nu twee jaar.
Twee jaar is niks. Ik kan me nog goed herinneren dat, toen ik zelf twee jaar werd, die verjaardag volledig aan me voorbijging, laat staan dat ik in 1954 al plannen had om te gaan bloggen. Kwestie van nog onvolgroeide hersens, die volgens mij nog steeds niet tot volle wasdom zijn gekomen.

Maar goed, twee jaar is jong. Nou zijn er weblogs die binnen die tijd al afsterven, maar hier is het nog een levendige boel.

Even een stukje feestrede: dankzij een paar zeer ondersteunende momenten van de grotere weblogs Sargasso en GeenCommentaar had dit blog nog wel bestaan, maar niet zo kunnen groeien als nu het geval is. Wat trouwens ook te danken is aan al die andere weblogs die links naar dit gebeuren op hun site hebben geplaatst.
En het groeiend aantal bezoekers was evenzeer stimulerend. Ik moet zeggen dat het me soms verbaast dat er ook lezers zijn die bijna dagelijks hier op bezoek komen. Bij de start was de verwachting dat alleen een kleine kring van bekenden tot de vaste lezers zouden horen. Dat is dus heel anders uitgepakt en een aansporing om het blog verder te ontwikkelen.
Alle reaguurders ook bedankt. Tenslotte is dit weblog ook bedoeld om allerlei zaken eens uit te spitten en zonder reacties leidt dat spitwerk nergens toe.
Tot zover de feestrede.

Twee jaar is ook geen reden om een aanval van nostalgie te krijgen. Hoewel de blik voorwaarts is gericht, ga ik, lui geworden van de toch wat feestelijke stemming, nog even deze korte geschiedenis langs.

Over twee projecten ben ik zelf erg vrolijk. Om te beginnen natuurlijk de deze week lopende verkiezing voor de Donkey Shocking Award. Als je nog niet hebt gestemd: tot zondagavond 23.00 u. Kan dat nog hier rechts. De stand op dit moment: Midas Dekker op de 1e plaats, Ronald Plasterk en Neelie Kroes staan 2e, op de hielen gevolgd door Frits van Oostrom. Zegt helemaal niks, want in twee dagen tijd is de volgorde al een paar keer veranderd. Het Donkey Shocking-project wordt dit jaar voortgezet, nu hopelijk met genomineerden die door de lezers worden voorgedragen.

Vorig jaar was er dan “Goden, geuzen en gaanbaarhein“. Mijn “zomergasten”-project op het oude blog, waar andere webloggers van Sargasso, hetkanWel, Stroomopwaarts, Opa Buiswater, David Rietveld, Kielzog, Ouweherder en eveneens bijzondere gasten als Melle de Boer (Smutfish), Elly (GGD-voorlichtster) en Maja Vervoort (psychologe) 15 dagen lang de inhoud van dit weblog hebben opgewaardeerd. Dankzij die gasten was het een boeiende tijd en daarom valt er dit jaar een “wintergasten”-project te verwachten.

Tot slot de feestbijlage. Met daarin het eerste en laatste artikel van elke vaste rubriek.

Natuurlijk de eerste Code, waarin de mahsro-code werd gepresenteerd, die tot mijn stomme verbazing een jaar later diverse kranten haalde, waarin werd beweerd dat die term gemeengoed is geworden in de it-wereld. Nou ja, met dank aan de journalist die de term serieus heeft genomen, zullen we maar zeggen. De laatste Code ging over een wel zeer bekende gedragscode.

De eerste Keuze was een beetje obligaat gefilosofeer, de laatste ging over merkwaardige keuzes rond goede doelen.

De eerste Maakbaarheid was evenzeer filosofie van de kouwe grond, de laatste ging over de maakbaarheid als iedale film.

De overige rubrieken mag u zelf doorsnuffelen. Maar niet zonder eerst nog even de eerste en de laatste uit de serie Opmerkelijke gesprekken te lezen. Want webloggen is voor mij vooral opmerkelijke gesprekken voeren. Ik hoop dat nog jaren met jullie te kunnen doen.

Maakbaarheid illusie?

MaakbaarheidDe 11e kandidaat voor de Donkey Shocking Award is binnen. Dankzij redacteur Spuyt van GeenCommentaar. Zijn stukje hier als gastlogje:

Quote van de Dag: Maakbaarheid is een illusie
Auteur: Spuyt12

Als we denken dat onze samenleving voor honderd procent maakbaar is, komen we bedrogen uit. Niet alles is calculeerbaar, controleerbaar. [..] Dan gaan we naar een staat die we niet willen, een politiestaat. Een overheid die tot achter de voordeur komt kijken wat we uitspoken. Willen we dat?

Hoogleraar Bestuurskunde Paul Frissen gelooft niet in de maakbare samenleving, en vindt deze zelfs gevaarlijk.

Onder zijn leiding kwam het boek 'Betoverend bestuur' tot stand, dat oproept de ontwikkelingen op het vlak van de staatsbemoeienis te keren. Het eerste exemplaar werd uitgereikt aan Minister Hirsch Ballin van justitie. Deze was het daar wel mee eens:
Bij de overheid zijn veel mensen bezig met deelgebieden, eigen projecten. Als je niet uitkijkt, weet je niet meer waarover het gaat. Of waar het goed voor is of voor wie.”

Spuyt bedankt, je hebt me een kandidaat geleverd voor de Donkey Shocking Award.
Nu ben ik helemaal geen expert op het gebied van “maakbaarheid”, maar ik vermoed wel dat we zonder niet kunnen. De vraag die de professor oproept is, hoe je dingen maakbaar maakt.In het persbericht is goed te lezen dat ook hij gelooft in maakbaarheid. Niet door wetgeving, protocollen en kwaliteitskeurmerken maar door “variatie, zingeving en betekenisvorming”. In zijn boek zal hij ongetwijfeld uitleggen wat dat kan inhouden.

Wat de professor doet is wat wij allemaal doen: iets werkt niet lekker en dan gaan we dingen verzinnen die het beter moeten maken. Dat gaat het hele menselijke bestaan al zo.En jawel, soms gaan dingen dan beter, soms ook niet, en veel vaker blijven we nieuwe dingen, termen, begrippen, procedures bedenken omdat het nooit af is.
Terecht merkt de professor op dat je niet 1 regeltje voor honderden mensen moet bedenken, maar honderden regeltjes; één voor elk mens. De verschillen moeten, zo zegt hij, gekoesterd en beschermd worden.

Hoe doen we dat? Door met elkaar afspraken te maken over hoe we “verschillen” definiëren, hoe we die dan “koesteren” en welke “bescherming” we nodig denken te hebben. Dat is maakbaarheidsdenken. We spreken wat af en denken dat het dan wel goed komt. Zo blijven we aan de gang. Meestal in golfbewegingen die erg op elkaar lijken. Zo is er in de 60'er jaren behoorlijk tegen overheidsbemoeienis aangeschopt, nu lijken veel mensen weer behoefte te hebben aan de regering als schoolmeester. Die gaat zich ook zo gedragen tot men dat weer zat is. Op naar de volgende golf.

Maakbaarheid is geen illusie. Het is een kenmerkende eigenschap van mensen en heeft zowel hele sterke, als zwakke punten. We vonden het vuur uit en kregen milieuvervuiling. We vonden het wiel uit en kregen een overhaaste samenleving. We ontdekten het DNA en zijn aan onszelf gaan knutselen. We vonden de democratie uit, die ook zo zijn tirannieke kanten kent.
We maken regels, richtlijnen, bedenken andere manieren om vitaal bezig te blijven en altijd levert het iets moois op èn zaken waar we minder tevreden over zijn.

Het positieve van het betoog van Paul Frissen is, dat we moeten erkennen dat we allemaal in maakbaarheid geloven en dat we wel continu kritisch moeten kijken hoe we daar mee bezig zijn. Keuzes durven maken, op je bek gaan, opkrabbelen en weer doorgaan. Erken dat elk stukje maakbaarheid een constructiefoutje zal bevatten.

Hoogleraar Paul Frissen bedoelt het erg goed. Maar houdt hij wel genoeg rekening met onderling onbegrip over woorden? En hoe voorkom je dat mensen zijn ideeën zo uitleggen dat ze precies in hun straatje passen en dus een ongewenste maakbaarheid krijgen?

Paul Frissen is hiermee de 11e en laatste genomineerde voor de Donkey Shocking Award. In januari vraag ik de lezers hier hun beste Donkey Shocking te kiezen. Ik hou jullie daarvan op de hoogte.

Een gat dat nooit gedicht kan worden.

Vandaag om twee minuten over één was het precies 75 jaar geleden dat het laatste gaatje van de Afsluitdijk werd gedicht. Een staaltje maakbaarheid waar Nederland wereldberoemd mee is geworden. De Afsluitdijk was onderdeel van de Zuiderzeewerken. Een ambiteus plan met grote doelen. De Afsluitdijk moest de veiligheid van de gebieden rond de toenmalige Zuiderzee vergroten. Er zou een einde komen aan de overstromingen waar men regelmatig last van had. De voedselproductie kon verhoogd worden. De geplande polders zouden vooral een agrarische bestemming krijgen. De waterbeheersing van een groot deel van Nederland zou verbeterd worden. Het IJsselmeer zou een opvangbekken worden voor overtollig water van een aantal rivieren. En nieuwe verkeersverbindingen over de Afsluitdijk en door de polders zouden sneller reizen tussen het westen en de oostelijke en noordelijke delen van Nederland mogelijk maken.
Het dichten van dat laatste gat heeft uiteindelijk een imposante dijk (eigenlijk een dam), vijf polders en een behoorlijke recreatieplas opgeleverd. Eén gat heeft men echter niet kunnen dichten. Het is het gat dat tussen maakbaarheid en de gevolgen ligt. Hoe goed men ook nadenkt over allerlei plannen, nooit valt helemaal te voorspellen welke gevolgen er zullen optreden. De Afsluitdijk is een enorme metafoor voor dit verschijnsel. Een paar voorbeelden.
In het oorspronkelijke plan zou er ook een spoorlijn over de Afsluitdijk komen. Tot tweemaal toe heeft men hier vanaf gezien. De voorzieningen voor een spoorweg werden wel in de dijk ingebouwd. Kostenbeheersing leidde er toe dat men niet meteen een spoorweg heeft aangelegd. Later, in de zeventiger jaren, heeft men de funderingen voor de spoorweg gebruikt om de autoweg tot een snelweg te verbreden. Het gevolg? Vandaag de dag zitten we opgescheept met het probleem van de Zuiderzeelijn, de spoorverbinding tussen Amsterdam, Schiphol via Emmeloord naar Groningen. Om allerlei redenen (kosten, milieu, wisselende politieke prioriteiten) is die verbinding er nog steeds niet. Dat heeft men in 1932 natuurlijk niet kunnen voorzien. Misschien hadden we dit probleem niet gehad als men destijds wel die spoorverbinding had aangelegd.
Nog een voorbeeldje. Dat de Zuiderzeewerken gevolgen voor de visserij zou hebben had men wel door. Geen probleem, want een deel der visserij zou overgaan van zout- naar zoetwatervisserij en de vissers die daar geen zin in hadden konden zich natuurlijk omgescholen tot één van de vele beroepen waar behoefte aan zou zijn tijdens en na deze imposante waterwerken. Haring en ansjovis verdwenen en maakten plaats voor paling en snoekbaars. Hoe kon men in 1932 voorzien dat het IJsselmeer één van de zwaar beviste meren van de wereld zou worden en dat die overbevissing en milieuveranderingen nu bijna het einde betekenen voor de laatste IJsselmeervissers?
De Afsluitdijk heeft het land veranderd. Maar na 75 jaar blijkt: de dijk is niet af. In 1932 had men geen idee dat het klimaat nog eens zo zou veranderen dat zelfs de Afsluitdijk geen waarborg tegen wateroverlast zou zijn. Het gevaar kwam toen uit zee, nu komt het van twee kanten: de stijgende zeespiegel en de aanvoer van water via de rivieren. De Afsluitdijk moet dus verhoogd en verstevigd worden. De spuicapaciteit van het IJsselmeer moet worden aangepast. Dat zal opnieuw gevolgen hebben voor het water en de flora- en fauna. En ook voor de mensen?
Het IJsselmeergebied is een feit. Niemand zal er voor zijn om de dijk af te breken en terug te keren naar de situatie voor 1932. Veel maakbaarheid is onomkeerbaar. Het enige wat wel kan is de 75 jaar aan ervaring en kennis te gebruiken voor een nieuwe visie op de toekomst van het IJsselmeer. Dat belooft staatssecretaris Huizinga (Verkeer en Waterstaat) dan ook te doen. Een visie met meer samenhang tussen de ecologie van het gebied en het veranderende klimaat. Een samenhang waar werken, recreatie en natuurbeheer op elkaar is afgestemd. De huidige regering gaat de regie over het IJsselmeer overnemen. Of alle betrokkenen daar blij mee zullen zijn moeten we afwachten. Komt er toch een spoorlijn op de Afsluitdijk of worden er huizen gebouwd? Of zou de kwaliteit van het water gered zijn door de dijk van een aantal gaten te voorzien? Wordt de rest van het IJselmeer toch nog ingepolderd of zet men juist één van de bestaande polders weer onder water?
En belangrijkste vraag: zal de regering, zullen wij, ooit een afsluitdijk kunnen maken die de missing link tussen wens en werkelijkheid zal vervangen? Gaan we ooit het gat dichten dat tussen maakbaarheid en de gevolgen daarvan ligt?

Maakbaarheid gaat ondergronds

Het is al een hele drukte boven de grond, maar heeft u enig idee hoe druk het ondergronds is? Het krioelt er van de wormen, kevers, mollen en muizen, die hun weg moeten zoeken tussen telefoonleidingen, glasvezelskabels, waterleidingen, rioolbuizen, de stadsverwarming en metrolijnen. Dat er nog een buis bovengronds te zien is, mag enige verbazing wekken want we hebben ook nog de buisleidingenstraat. En die is aan uitbreiding toe.
De buisleidingenstraat is een ondergonds stelsel tussen Pernis en Antwerpen. Wat er allemaal doorheen gaat weet Koos Hæck (directeur van het straatje) niet. Dat bepalen de bedrijven, die er gerbuik van maken, zelf. Maar Hæck weet zijn ondergrondse wel enthousiast te promoten. Hij ziet het als een prachtig alternatief voor het bovengrondse vrachtverkeer. Zelfs de Betuwelijn had er niet hoeven komen. Men had beter een paar extra buizen op zijn straatje aan kunnen sluiten. Want, zo stel hij, zonder deze buizenstraat zouden er tienduizenden vrachtwagens meer op weg zijn tussen Rotterdam en Antwerpen.
Nu duikt men wel vaker onder de grond om het verkeer meer ruimte en snelheid te geven. Er worden steeds meer trein-en tramtunnels gebouwd. En bij elk nieuw aan te leggen snelweg wordt ook gekeken welke mogelijkheden er onder onze voeten zijn. Maar niet alleen is de ondergrondse een alternatief voor het verkeer. In Almere kent men al enige jaren ondergronds tranport van huis- en bedrijfsafval. Dat scheelt al gauw een paar vuilniswagens en u hoeft thuis uw afval niet te bewaren tot de ophaaldag. Gewoon elke dag naar de stortkoker en u bent onmiddelijk verlost van al die troep.
Nou, doe dan maar meteen ook de bekende buizenpost ondergronds. Nu nog een manier om geldkokers in warenhuizen van kassa naar de boekhouder te sturen, straks wellicht de finale doodsklap voor de laatste echte postbode. Want waarom zou buizenpost alleen bovengronds werken?
Het enige wat al die ondergrondse ruimtelijke ordening kan ondergraven, is dat er wel minder plek is om nog een heipaal de grond in te stampen. De eerder genoemde buisleidingenstraat is 100 meter breed en aan weerszijden moet er om veiligheidsredenen een strook van 55 meter zijn, waarop niet gebouwd mag worden. Dus uitbreiding ondergronds, kan beperkingen bovengronds tot gevolg hebben. Dat geldt natuurlijk ook voor tramtunnels met bijbehorende parkeergarages.
En al die kevers, mieren, wormen, duizendpoten, roofmijten, wormhagedissen, mollen en muizen? Gaan we voor die beestjes ondergrondse natuurreservaten bouwen?

Valsspelen met kaarten

Bent u wel eens flink om de tuin geleid, terwijl u toch zeker wist dat er een kortere weg binnendoor was? Dan heeft u het zekere voor het onzekere genomen en meer vertrouwen gesteld in de wandelkaart die u bij u had, dan op uw geografische intuïtie.
Is het u ook opgevallen hoe rustig het op de weg is? Natuurlijk, het aantal auto''s neemt nog steeds toe en files genoeg. Maar zelden zie je nog een chauffeur met een van boosheid verwrongen gezicht ruzie maken met de al even woedende bijrijder. Dat komt door al die electronische navigators. Die werken kennelijk beter dan zelf de kaart lezen.
Dit zijn nog bekende situaties waar de mens in conflict met een geografische kaart komt. Maar wat dacht u hiervan? U woont al een tijdje in een mooie, nieuwe wijk. Geheel tevreden met uw nieuwe huis. Het is nog wat kaal in de omgeving, maar u heeft vooraf mooie presentaties gezien, waar aardig wat bomen en grasveldjes te zien waren. Dat moet allemaal nog groeien, dus dat komt wel goed. Dan is er ineens die nacht dat u van veel lawaai nauwelijks hebt kunnen slapen. U staat de volgende ochtend op, doet de gordijnen open en…… er ligt een weidse plas voor uw deur!
Tja, had u vooraf maar beter de kaart moeten lezen. In de legenda stond toch duidelijk vermeld wat al dat groen te betekenen had: de strepen zijn geen groenstroken maar kanalen. Dat groene veld voor uw deur was geen speelveld, maar een waterbekken.
''Een kaart kan louter beschrijvend zijn, maar je kunt die ook inzetten om discussie uit te lokken, om te lobbyen, te overtuigen en te verleiden of om mensen op één lijn te krijgen''. Dat stelt onderzoekster ingenieur Linda Carton, die afgelopen vrijdag afstudeerde op de relatie tussen besluitvorming en de vorm van kaarten. In de ruimtelijke ontwikkeling en planning spelen kaarten een essentiële rol. Maar ontwerpers, bestuurders en politici gebruiken die kaarten elk op hun eigen manier en dan ontstaan er makkelijk problemen.
Met kaarten wordt maakbaarheid inzichtelijk gemaakt. Afhankelijk van wat een cartograaf op papier heeft gezet, kunnen de kaartlezers die maakbaarheid weer naar hun hand zetten. Dat kan omdat een kaart nooit volledig is. Linda Carton geeft een voorbeeld: ''Een ervaren kaartenmaker wees me erop dat Groningen vaak wél op overzichtskaartjes van Nederland staat, maar Delft niet. Toch zijn beide steden even groot, maar Groningen is in het noorden nu eenmaal dé stad, terwijl Delft relatief onbelangrijk is naast Rotterdam en Den Haag.'' Tja, daar zijn de Delftenaren natuurlijk niet blij mee, maar zo zegt Carton verder: ''Met kaarten kun je de werkelijkheid op allerlei manieren manipuleren. Ze lijken objectief omdat ze afkomstig zijn uit een Geografisch Informatie Systeem (GIS), maar in werkelijkheid liggen er allerlei keuzes van de maker aan ten grondslag.''
Die keuzes kunnen de besluitvorming beïnvloeden. Maar de door belangen ingegeven kaartinterpretaties van degenen die er mee moeten werken hebben wellicht een grotere invloed. Een gemeente die snel een vinex-locatie nodig heeft wil vooral geneog huizen op een kaart zien. Hoe het verder met het waterbeheer moet zoekt het waterschap maar uit. Die werkt weer op een andere manier met de kaart. Waar de gemeentelijke planoloog op huizenrijtjes lijkende vakjes had ingekleurd, veegt het waterschap met een paar ferme streken het nodige blauw erover heen. Wat dan volgt, kunt u wel raden. De ene vergadering na de andere, de ene conceptkaart na de andere, alle partijen sjoemelen en uiteindelijk bestaat de kaart uit tal van compromissen. Die kaart kreeg u onder ogen, toen u op zoek was naar een nieuwe woning in een aantrekkelijke wijk. U voelt zich om de tuin geleid en bent woedend op de bestuurder.
Met de kaarten in de hand, komt heel wat maakbaarheid tot stand. Om te voorkomen dat daarbij niet vals wordt gespeeld, met ruzie en teleurstelling als gevolg, gaat ingenieur Carton voorlopig verder met haar onderzoek naar de rol van kaarten in de besluitvormingsprocessen. Ze hoopt dan uiteindelijk genoeg te weten om processen te ondersteunen. Danzkij haar wordt een voorlichtingsavondje planologie straks een genoeglijk potje kaarten en hoeft u niet meer verrast te worden door een plas water voor de deur die u eigenlijk niet voorzien had.
(Meer hierover kunt u lezen in het aritkel ''Voor elk doel een kaart'' van Marion de Boo, op de site van de TU Delft).